3. Methode en kwaliteit van de studie
De DESTINY-Gastric01-studie betrof een open-label, gerandomiseerde fase II-studie met trastuzumab-deruxtecan bij patiënten met een progressief, gevorderd HER2-positief adenocarcinoom van de maag of de gastro-oesofageale overgang die met minimaal 2 eerdere lijnen systeemtherapie behandeld waren. Inclusiecriteria waren een leeftijd van 20 jaar of ouder, progressief histologisch bewezen lokaal gevorderd of gemetastaseerd adenocarcinoom van de maag of gastro-oesofageale overgang, centraal bevestigde overexpressie van HER2 (gedefinieerd als immunohistochemisch (IHC) 3+ of 2+ met positieve in situ hybridisatie (ISH)-test), ECOG-performancestatus 0 of 1 en linker ventrikelejectiefractie groter dan 50 procent. Patiënten moesten minstens 2 eerdere lijnen behandeling hebben gehad, waaronder een fluoropyrimidine, een platinumderivaat en trastuzumab (of een goedgekeurd biosimilar). Exclusiecriteria waren onder meer significante cardiale pathologie, interstitiële longziekten, pleuravocht of ascites waarvoor drainage noodzakelijk was en actieve infecties. Patiënten werden 2:1 gerandomiseerd tussen behandeling met T-DXd (6,4 mg/kg intraveneus elke 3 weken), of behandeling met irinotecan (150 mg/m2 intraveneus elke 2 weken) of paclitaxel (80 mg/m2 intraveneus op dag 1, 8 en 15 elke 4 weken) naar keuze van de behandelend arts. Randomisatie werd gestratificeerd op basis van land (Japan versus Zuid-Korea), ECOG-performancestatus (0 versus 1) en HER2-status (IHC 3+ versus IHC 2+ met positieve ISH). Behandeling werd voortgezet tot aan ziekteprogressie of onacceptabele bijwerkingen. CT- of MRI-scans ter responsbeoordeling werden elke 6 weken verricht.
Het primaire eindpunt was het percentage centraal beoordeelde (complete of partiële) objectieve respons (ORR), beoordeeld volgens RECIST 1.1. Overleving (OS) werd als secundair eindpunt getest als de objectieve respons statistisch significant verschillend was tussen beide behandelgroepen. Andere secundaire eindpunten waren onder meer responsduur, progressievrije overleving (PFS) en veiligheid. Kwaliteit-van-leven-analyse werd wel uitgevoerd maar niet gerapporteerd. Volgens het ontwerp van de studie waren 180 patiënten nodig (120 in de T-DXd-groep en 60 in de controlegroep) voor 92,9 procent power bij een tweezijdige alfa van 0,05 om een respons te detecteren van 40 procent in de T-DXd-groep en 15 procent in de controlegroep. De analyse voor ORR was gepland zodra alle patiënten de responsevaluatie na 24 weken hadden gehad.
Volgens de hiërarchische testprocedure kon indien ORR significant was, ook OS worden getest. In totaal waren 133 overlijdens nodig voor 80 procent power met een tweezijdige alfa van 0,05 als voor OS de hazard ratio 0,61 is (toename van 5,5 naar 9,0 maanden). Als nog geen 133 overlijdens hadden plaatsgevonden op dat moment, dan werd de OS-analyse beschouwd als een interim-analyse. Voor deze interim-analyse was (met 101 overlijdens op dat moment) de grens voor significantie 0,0202 volgens de Lan-DeMets-alfa-verdelings-methode. Tijdens de ASCO GI 2022 is de finale analyse voor OS gepresenteerd.6
4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling
Tussen november 2017 en mei 2019 werden in 48 centra in Japan en 18 centra in Zuid-Korea in totaal 188 patiënten gerandomiseerd, waarvan 187 patiënten behandeling ontvingen: 125 T-DXd en 62 irinotecan of paclitaxel (55 patiënten kregen irinotecan en 7 patiënten paclitaxel). Eén patiënt viel na randomisatie af vanwege een afwijkende echo van het hart. De demografische kenmerken van de patiënten in beide groepen waren vergelijkbaar met uitzondering van een iets hoger percentage patiënten met intestinaal type carcinoom (71 procent versus 61 procent) en met eerdere behandeling met ramucirumab (75 procent versus 66 procent) in de T-DXd-groep vergeleken met de controlegroep. De mediane leeftijd was 65 jaar en driekwart van de patiënten was man. Ongeveer 85 procent van de patiënten had eerder een behandeling met een taxaan gehad en 8 procent met een topo-isomerase-remmer. De resultaten toonden een significant hoger percentage patiënten met een objectieve respons in de T-DXd-groep: 51 procent (95%-BI: 42-61) van de patiënten had een objectieve respons versus 14 procent (95%-BI: 6-26) van de patiënten in de controlegroep (p < 0,001). De mediane duur van de respons was 11,3 maanden (95%-BI: 5,6-niet bereikt) in de T-DXd-groep, en 3,9 maanden (95%-BI: 3,0-4,9) in de controlegroep. In de T-DXd-groep hadden 11 patiënten (9 procent) een complete respons, terwijl geen enkele patiënt in de controlegroep een complete respons had.
Op het moment van de interim-analyse waren 62 patiënten in de T-DXd-groep (50 procent) en 39 in de controlegroep (63 procent) overleden. De mediane follow-upduur is niet beschreven. Mediane OS was 12,5 maanden (95%-BI: 9,6-14,3) in de T-DXd-groep versus 8,4 maanden (95%-BI: 6,9-10,7) in de controlegroep met een HR voor overlijden van 0,59 (95%-BI: 0,39-0,88; p = 0,01). Mediane PFS was 5,6 maanden (95%-BI: 4,3-6,9) in de T-DXd-groep en 3,5 maanden (95%-BI: 2,0-4,3) in de controlegroep met een HR van 0,47 (95%-BI:0,31-0,71).
Op ASCO GI 2022 werd de finale analyse voor OS gepresenteerd bij een mediane follow-upduur van 18,5 maanden. De mediane OS was 12,5 maanden in de T-DXd-groep en 8,9 maanden in de controlegroep (HR 0,60; 95%-BI: 0,42-0,86). De geschatte 1-jaars OS was respectievelijk 52,2 procent en 29,7 procent. De mediane duur van behandeling was 4,6 maanden (range 0,7 - 22,3) in de T-DXd-groep en 2,8 maanden (range 0,5-13,1 maanden) in de controlegroep. In de T-DXd-groep kregen 60 patiënten (48 procent) een vervolgbehandeling na progressie (31 procent kreeg een PD-1 of PD-L1-remmer). In de controlegroep kregen 46 patiënten (74 procent) een vervolgbehandeling na progressie (waarvan 45 procent een PD-1 of PD-L1-remmer).
Behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen voor bij 75,2 procent in de T-DXd-groep en 43,5 procent in de controlegroep. Dit betrof voornamelijk myelosuppressie (neutropenie bij 51 procent respectievelijk 24 procent, anemie bij 38 procent versus 23 procent) en een afgenomen eetlust (bij respectievelijk 17 en 13 procent). In de T-DXd-groep ontwikkelde 10 procent van de patiënten pneumonitis, wat in de meeste gevallen laaggradig was. Een patiënt in de T-DXd-groep overleed aan de gevolgen van pneumonitis.
In vergelijking met de controlegroep had de T-DXd-groep een hoger percentage patiënten dat de behandeling staakte (15 versus 6 procent) of onderbrak (62 versus 37 procent) wegens bijwerkingen. Daarentegen was het percentage patiënten met dosisverlaging vergelijkbaar tussen beide groepen (32 procent versus 34 procent).