1. Kankersoort en lijn van behandeling
Eerstelijnsbehandeling met lorlatinib werd vergeleken met crizotinib bij patiënten met een lokaal gevorderd of gemetastaseerd ALK-positief NSCLC.
2. Vergelijking met de referentiebehandeling in Nederland
In Nederland was ten tijde van de start van de CROWN-studie crizotinib de standaardbehandeling. De referentiebehandeling is dan ook vergelijkbaar met de Nederlandse situatie. Inmiddels zijn alectinib en brigatinib, TKI’s van de tweede generatie, de standaard eerstelijnsbehandeling geworden.
3. Methode en kwaliteit van de studie
CROWN is een internationale gerandomiseerde fase III-studie (open label) voor patiënten met een lokaal gevorderd of gemetastaseerd NSCLC met een ALK-herschikking. Er kon sprake zijn van een primaire diagnose of een gemetastaseerd recidief na eerdere lokale behandeling. De ALK-positiviteit moest worden vastgesteld met de VENTANA ALK (D5F3) CDx Assay. Eerdere behandeling voor gemetastaseerde ziekte was niet toegestaan. Patiënten met asymptomatische metastasering in het CZS (wel of niet behandeld) konden deelnemen aan de studie. Overige inclusiecriteria waren een leeftijd boven de 18 of 20 jaar (afhankelijk van lokale wetgeving), ECOG-performancestatus tussen 0 en 2 en meetbare extracraniële ziekte volgens RECIST 1.1.
Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd tussen lorlatinib (1 d.d. 100 mg per os) en crizotinib (2 d.d. 250 mg per os). Er werd gestratificeerd op de aanwezigheid van hersenmetastasering (ja versus nee) en etnische afkomst (Aziatisch versus niet-Aziatisch). Een cyclus bestond uit 28 dagen.
Dosisreducties waren toegestaan voor beide behandelingen. De behandeling werd voortgezet tot aan progressie of onacceptabele bijwerkingen. Per protocol was cross-over niet toegestaan.
Voor randomisatie werd een CT-scan of MRI-scan van thorax, abdomen en bekken gemaakt, en een MRI-scan van het cerebrum. De respons (inclusief MRI-scan van het cerebrum) werd elke 8 weken bepaald volgens RECIST 1.1 en beoordeeld door een onafhankelijke onderzoeker. Daarnaast werd er ook regelmatig een ECG en echocardiografie verricht. Patiëntgerapporteerde uitkomsten werden vastgelegd op baseline en alle follow-upmomenten. Bijwerkingen werden geclassificeerd volgens de CTCAE 4.03.
Het primaire eindpunt van de studie was progressievrije overleving (PFS), die werd bepaald door onafhankelijke geblindeerde beoordelaars. Secundaire eindpunten waren PFS bepaald door de onderzoeker zelf, totale overleving (OS), responskans, intracraniële respons en veiligheid. Om een verbetering van PFS van 11 maanden met crizotinib naar 18 maanden met lorlatinib vast te kunnen stellen, waren er 280 patiënten nodig om met 90 procent power en een eenzijdige alfa van 0,025 een hazard ratio (HR) van 0,611 te verkrijgen. Hierbij was er een groep-sequentieel design met Lan-DeMets-alfaverdeelsleutel en O’Brien- Fleming-grenzen om het betrouwbaarheidsinterval te berekenen. Een interim-analyse was gepland na 75 procent van de 177 verwachte events (progressie of overlijden), met een berekende alfa van 0,0081. OS werd hiërarchisch getest indien het primaire eindpunt PFS statistisch significant was. Effectiviteit werd berekend op basis van het intention to treat-principe voor alle gerandomiseerde patiënten.
4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling
Tussen mei 2017 en februari 2019 werden 296 patiënten gerandomiseerd in 104 centra in 23 landen. Hiervan werden 149 patiënten gerandomiseerd voor behandeling met lorlatinib; zij werden allemaal behandeld. Van de 147 patiënten toegewezen aan crizotinib startten 142 patiënten. De overige 5 patiënten werden niet behandeld om niet genoemde redenen. De uitgangskarakteristieken in beide groepen waren vergelijkbaar, de gemiddelde leeftijd was ongeveer 57 jaar, ongeveer 60 procent was vrouw, ongeveer 60 procent had nooit gerookt, 40 procent had een ECOG-performancestatus van 0 en 55 procent van 1, ongeveer 95 procent had stadium IV-ziekte en 44 procent was van Aziatische afkomst. Bij baseline hadden 38 patiënten (26 procent) in de lorlatinib-groep hersenmetastasen en 40 patiënten (27 procent) in de crizotinib-groep. Respectievelijk 6 en 7 procent van de patiënten was eerder bestraald voor hersenmetastasen.
Bij de vooraf vastgestelde interim-analyse waren 127 patiënten overleden of hadden ziekteprogressie: 41 van de 149 patiënten in de lorlatinib-groep (28 procent) en 86 van de 147 in de crizotinib-groep (59 procent). De mediane duur van de follow-up voor PFS was 18,3 maanden in de lorlatinib-groep en 14,8 maanden in de crizotinib-groep. Het percentage patiënten dat na 12 maanden nog niet overleden was en geen ziekteprogressie had, was 78 procent (95%-BI: 70-84) in de lorlatinib-groep versus 39 procent (95%-BI: 30-48) in de crizotinib-groep. De mediane PFS was nog niet bereikt in de lorlatinib-groep en 9,3 maanden (95%-BI: 7,6-11,1) in de crizotinib-groep (HR: 0,28 [95%-BI: 0,19-0,41]; P< 0,001). Dit verschil in PFS werd teruggevonden in alle subgroepen, zoals geslacht, ECOG-performancestatus, leeftijd en rookstatus.
Het percentage patiënten met een bevestigde objectieve respons was hoger in de lorlatinib-groep dan in de crizotinib-groep, 76 versus 58 procent, waarbij 4 patiënten in de lorlatinib-groep een complete respons hadden. Bij de 78 patiënten met bij baseline hersenmetastasen was de responskans in de lorlatinib-groep hoger dan in de crizotinib-groep: 66 procent (95%-BI: 49-80) versus 20 procent (95%-BI: 9-36). Een respons op lorlatinib in het CZS was langduriger dan op crizotinib: respectievelijk 72 versus 0 procent na 12 maanden.
Ook de kans op CZS-progressie was lager in de lorlatinib-groep dan in de crizotinib-groep. In de lorlatinib-groep waren na 12 maanden nog 96 procent van de patiënten zonder CZS-progressie (95%-BI: 91-98) versus 60 procent (95%-BI: 49-69) in de crizotinib-groep. Na 12 maanden was de kans op CZS als eerste locatie van progressie 3 procent in de lorlatinib-groep en 33 procent in de crizotinib-groep (HR: 0,06 [95%-BI: 0,02-0,18]). Ten tijde van de interim-analyse waren de OS-data nog niet matuur (respectievelijk 23 en 28 patiënten overleden in de lorlatinib- en crizotinib-groep).
Ten tijde van de interim-analyse werden nog 69 procent van de patiënten met lorlatinib behandeld en 22 procent van de patiënten met crizotinib. De mediane behandelduur werd niet vermeld. Opvallende bijwerkingen van graad 1-2 in de lorlatinib-groep waren, naast hypertriglyceridemie (44 procent) en hypercholesterolemie (54 procent), veranderingen in cognitie (19 procent) en stemming (14 procent); deze zijn ook bekend uit de eerdere studies met lorlatinib. Deze laaggradige toxiciteit was vrijwel altijd reversibel bij dosisreductie.
Bijwerkingen van graad 3-4 traden op bij 72 procent van de patiënten in de lorlatinib-groep versus 55 procent in de crizotinib-groep. In de lorlatinib-groep waren de meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 en hoger hypertriglyceridemie (20 versus 2 procent), gewichtstoename (17 versus 2 procent), hypercholesterolemie (16 versus 0 procent) en hypertensie (10 versus 0 procent). In de crizotinib-groep waren de meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 en hoger laboratoriumafwijkingen, zoals een verhoogd ALAT en lipase (beide 4 procent), en neutropenie (8 procent). Ernstige bijwerkingen kwamen voor bij 34 procent van de patiënten met lorlatinib versus 27 procent in de crizotinib. Fatale bijwerkingen traden in beide groepen even vaak op: 7 patiënten (5 procent). Dosisonderbreking of dosisreductie kwam voor bij respectievelijk 49 en 21 procent van de patiënten in de lorlatinib-groep en bij respectievelijk 47 en 15 procent van de patiënten in crizotinib-groep. De behandeling werd vanwege bijwerkingen gestaakt bij 7 procent van de patiënten behandeld met lorlatinib en bij 9 procent van de patiënten behandeld met crizotinib. Patiënten in de lorlatinib-groep hadden een significant hogere verbetering in de algehele kwaliteit van leven gedurende de hele studieperiode (4,65 punten op schaal van 0-100) dan patiënten in de crizotinib-groep. Dit verschil was echter te klein voor klinische relevantie.