3. Methode en kwaliteit van de studie
De LIBRETTO-531-studie is een gerandomiseerde, open-label, fase III-studie, waarbij patiënten werden gerandomiseerd tussen selpercatinib en cabozantinib of vandetanib. Inclusiecriteria waren een leeftijd van 12 jaar of ouder, lokaal gevorderd of gemetastaseerd histologisch bewezen MTC met radiologische progressie (centraal beoordeeld) binnen de afgelopen 14 maanden, een pathogene RET-mutatie en een ECOG-performancestatus van 0, 1 of 2. Exclusiecriteria waren onder meer eerdere behandeling met tyrosinekinaseremmers, symptomatische cerebrale of leptomeningeale metastasen, significante cardiale pathologie en actieve infecties. Deelnemers werden 2:1 gerandomiseerd tussen behandeling met selpercatinib (160 mg per os tweemaal daags) of naar keuze van de behandelend arts met cabozantinib (140 mg per os eenmaal daags) of vandetanib (300 mg per os eenmaal daags). Vanwege de wisselende beschikbaarheid van vandetanib werden vanaf november 2021 alle patiënten in de controlegroep behandeld met cabozantinib.
Patiënten werden gestratificeerd op basis van het type RET-mutatie (M918T versus overig). In de controlegroep werden de patiënten gestratificeerd naar behandeling met cabozantinib versus vandetanib. Tijdens de behandeling was overstappen van cabozantinib naar vandetanib of vice versa niet toegestaan. Behandeling werd voortgezet tot ziekteprogressie, onacceptabele bijwerkingen, de wens van patiënt om te stoppen of tot aan overlijden. Respons beoordeling werd door zowel de onderzoeker als onafhankelijk en geblindeerd centraal gedaan volgens RECIST 1.1. Bij ziekteprogressie mochten patiënten doorgaan met selpercatinib indien naar oordeel van de behandelaar patiënten hiervan klinisch voordeel hadden. Bij vastgestelde ziekteprogressie bij patiënten in de controlegroep, was cross-over naar behandeling met selpercatinib toegestaan.
Radiologische evaluatie (CT- of MRI-scan) werd elke 8 weken gedurende de eerste 6 maanden gedaan, daarna elke 12 weken. Er werd geen kwaliteit-van-leven-onderzoek verricht. Het primaire eindpunt was progressievrije overleving (PFS), gedefinieerd als de tijd van randomisatie tot radiologische ziekte progressie, centraal en geblindeerd vastgesteld, of overlijden. Het secundaire eindpunt, behandelingsfalenvrije overleving (treatment failure free survival, [TFFS], gedefinieerd als de tijd van randomisatie tot ziekteprogressie, staken van de behandeling vanwege onacceptabele bijwerkingen, of overlijden), werd getest als de winst in PFS statistisch significant was. In een eerdere versie van het protocol was TFFS het primaire eindpunt en PFS het secundaire eindpunt. Andere secundaire eindpunten waren door de lokale onderzoeker beoordeelde PFS, responskans, overleving (OS) en veiligheid.
Volgens het ontwerp van de studie waren 74 events nodig voor 80 procent power bij een tweezijdige alfa van 0,05 als voor het primaire eindpunt PFS de hazard ratio (HR) 0,50 is. Een geplande interim-analyse vond plaats bij 59 events waarbij de PFS als significant beschouwd kon worden indien de p-waarde onder de 0,003 lag. Vervolgens zou bij een statistisch significante PFS de TFFS worden getest tegen een alfa van 0,05.
4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling
Tussen februari 2020 en maart 2023 werden in 176 centra in 19 verschillende landen 291 patiënten geïncludeerd: 193 patiënten in de selpercatinibgroep, en 98 patiënten in de controlegroep (cabozantinib 73 patiënten, vandetanib 25 patiënten). De demografische kenmerken van de patiënten in beide groepen waren vergelijkbaar: de mediane leeftijd was 56 jaar, ruim de helft van de patiënten was afkomstig uit Europa en de tijd van diagnose tot inclusie in de studie was rond de 4 à 5 jaar, waarbij deze tijd iets langer was in de controlegroep dan in de selpercatinibgroep. Ook namen er in de controlegroep iets meer mannen deel dan in de selpercatinibgroep (70 versus 60 procent). De meest voorkomende RET-mutatie was de M918T-mutatie (62 procent van de patiënten).
De mediane follow-up was 12 maanden. De mediane PFS in de selpercatinibgroep werd niet bereikt gedurende de onderzoeksperiode, in de controlegroep was de mediane PFS 16,8 maanden (95%-BI: 12,2-25,1) met een HR van 0,28 (95%-BI: 0,16-0,48, p < 0,001). De mediane TFFS was niet bereikt in de selpercatinibgroep en bedroeg 13,9 maanden in de controlegroep (95%-BI: 11,3-25,1) met een HR van 0,25 (95%-BI: 0,15-0,42, p < 0,001). Van de 57 patiënten in de controlegroep met progressie waren er 54 nog in leven ten tijde van de analyse. Van deze groep kregen 24 patiënten (44 procent) selpercatinib na progressie. 69,4 procent (95%-BI: 62,4-75,8) van de patiënten in de selpercatinibgroep had een (centraal en geblindeerd beoordeelde) respons versus 38,8 procent (95%-BI: 29,1-49,2) van de patiënten in de controlegroep. Bij een mediane follow-up van 15 maanden, was 94,8 procent van de patiënten in de selpercatinibgroep in leven versus 85,7 procent in de controlegroep (HR: 0,37, 95%-BI: 0,15-0,95). Deze overlevingscijfers zijn nog niet matuur.
Ten tijde van de data cut off bedroeg de mediane behandelduur 65 weken in de selpercatinibgroep, 28 weken in de cabozantinibgroep en 80 weken in de vandetanibgroep. Over het algemeen toonde selpercatinib een gunstiger bijwerkingsprofiel in vergelijking met cabozantinib en vandetanib. Behandelingsgerelateerde bijwerkingen van graad 3 of hoger kwamen bij 37 procent van de patiënten in de selpercatinibgroep voor en bij 68 procent in de controlegroep. De meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 of hoger in de selpercatinibgroep waren hypertensie (19 procent), verhoging van ALAT (10 procent) en ASAT (5 procent) en verlenging van het QT-interval (5 procent). 4 patiënten overleden tijdens de behandeling in de selpercatinibgroep, waarvan aanvankelijk 1 werd geclassificeerd als mogelijk gerelateerd aan de behandeling.
In de controlegroep waren de meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 of hoger hypertensie (18 procent), mucositis (13 procent) en hand-voetsyndroom (9 procent). Twee patiënten overleden tijdens de behandeling. In de selpercatinibgroep was bij 39 procent van de patiënten dosisreductie nodig en werd bij 5 procent van de patiënten de medicatie definitief gestaakt vanwege bijwerkingen. In de controlegroep bedroegen deze percentages respectievelijk 77 procent (79 procent in de cabozantinibgroep en 72 procent in de vandetanibgroep) en 27 procent.