3. Methode en kwaliteit van de studie
De ARASENS-studie is een gerandomiseerde, dubbelblinde, placebo-gecontroleerde multicentrische fase III-studie voor patiënten met een mHSPC. Om voor inclusie in aanmerking te komen dienden patiënten 18 jaar of ouder te zijn en een ECOG-performancestatus van 0 of 1 te hebben. Er moest sprake zijn van histologisch of cytologisch bevestigd prostaatcarcinoom en de metastasen moesten vastgesteld zijn met behulp van een botscan, CT- of MRI-scan. Patiënten mochten naar het oordeel van de onderzoeker geen contraindicatie voor ADT en docetaxel hebben. Patiënten werden geëxcludeerd indien er sprake was van alleen regionale lymfadenopathie (klieren onder de aortabifurcatie) of indien ze langer dan 12 weken voor randomisatie begonnen waren met ADT of voor randomisatie reeds een tweedegeneratie antiandrogeentherapie, chemotherapie of immuuntherapie ontvingen.
Alle patiënten kregen ADT (een LHRH-agonist, een LHRH-antagonist of bilaterale orchidectomie) binnen 12 weken voor randomisatie. Binnen 6 weken na de randomisatie werd gestart met 6 driewekelijkse cycli docetaxel (75 mg/m2) in combinatie met prednison.
Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd tussen behandeling met darolutamide tweemaal daags 600 mg of placebo. De behandeling werd gestratificeerd naar alkalische fosfatase (binnen bovengrens van normaalwaarde versus verhoogd) en lokalisatie van metastasen volgens TNM-stadiëring (aanwezigheid van alleen extraregionale lymfkliermetastasen [M1a] versus aanwezigheid van botmetastasen met of zonder lymfkliermetastasen [M1b] versus aanwezigheid van viscerale metastasen met of zonder lymfkliermetastasen of botmetastasen, [M1c]). De behandeling met darolutamide of placebo werd gecontinueerd tot aan symptomatische ziekteprogressie, starten van een andere oncologische behandeling, onacceptabele toxiciteit of verzoek van de patiënt tot staken van behandeling. Dosisaanpassing tot een minimumdosering van tweemaal daags 300 mg en behandelonderbreking van darolutamide of placebo waren toegestaan. De behandeling met darolutamide werd definitief gestaakt na een behandelonderbreking vanwege toxiciteit van meer dan 28 dagen.
Het primaire eindpunt van de studie was overleving (OS). De studie had meerdere eindpunten waaronder tijd tot castratieresistent prostaatcarcinoom (CRPC), tijd tot progressie van pijn, tijd tot starten van een volgende lijn systemische antikankerbehandeling en tijd tot verslechtering van ziektegerelateerde symptomen. Gedurende het onderzoek werden patiënten iedere 12 weken beoordeeld op de primaire en secundaire uitkomstmaten. Een CT- of MRI-scan en botscan werden na beëindiging van de chemotherapie en daarna jaarlijks verricht. Bij elk follow-upbezoek werd ook kwaliteit van leven gemeten met de vragenlijsten Brief Pain Inventory Short-Form en de Functional Assessment of Cancer Therapy–Prostate (National Comprehensive Cancer Network) symptom index 17-item questionnaire. Bijwerkingen van de behandeling werden geëvalueerd volgens CTC-AE 4.03. Data over vervolgbehandelingen werden verzameld in deze studie. De secundaire eindpunten werden hiërarchisch getest. Volgens het ontwerp van de studie waren 1300 patiënten en 509 events nodig om met 90 procent power en een tweezijdige alfa van 0,05 een hazard ratio (HR) van 0,75 voor overlijden vast te kunnen stellen in de darolutamidegroep. In een interim-analyse voor futiliteit werd voorzien door een onafhankelijke commissie na 153 events. De analyses zijn verricht in de intention to treat-populatie.
4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling
Tussen november 2016 en juni 2018 werden 1306 patiënten geïncludeerd door 286 centra in 23 landen: 651 patiënten in de darolutamidegroep en 655 patiënten in de controlegroep. De uitgangskarakteristieken in de beide behandelgroepen waren vergelijkbaar: in beide groepen was de mediane leeftijd 67 jaar, de meeste patiënten (71 procent) hadden een ECOG-performancescore van 0 en 78 procent van de patiënten had een Gleasonscore van 8 of hoger. Alle patiënten hadden gemetastaseerde ziekte: 79,5 procent had botmetastasen (M1b) en 17,5 procent had viscerale metastasen (M1c). De meeste patiënten (86 procent) hadden gemetastaseerde ziekte bij de initiële diagnose van het prostaatcarcinoom. De mediane follow-upduur bedroeg 43,7 maanden in de darolutamidegroep en 42,4 maanden in de controlegroep. Er waren 533 patiënten overleden: 229 in de darolutamide groep en 304 in de controlegroep.
Het primaire eindpunt OS was statistisch significant beter in de darolutamidegroep dan in de controlegroep (HR: 0,68 [95%-BI: 0,57-0,80]; p < 0,001). De mediane overleving was nog niet bereikt in de darolutamidegroep en bedroeg 48,9 maanden (95%-BI: 44,4 maanden-niet bereikt) in de controlegroep. De OS na 4 jaar bedroeg 62,7 procent (95%-BI: 58,7-66,7) in de darolutamidegroep en 50,4 procent (95%-BI: 46,3-54,6) in de controlegroep. Het verschil in OS was consistent over alle vooraf gespecificeerde subgroepen.
Op het moment van de data cut off (25 oktober 2021) was de mediane behandelduur in de darolutamidegroep 41 maanden en 16,7 maanden in de controlegroep. Het percentage patiënten dat de studiebehandeling nog kreeg was hoger in de darolutamidegroep (45,9 procent) dan in de controlegroep (19,1 procent). Het beoogde aantal van 6 cycli docetaxel was afgerond in 87,6 procent (571 van 652 patiënten) in de darolutamidegroep en in 85,5 procent (556 van de 650) in de controlegroep.
In de darolutamidegroep ontvingen 652 van de 651 patiënten (100 procent) ten minste 1 behandeling (1 patiënt was geïncludeerd in de controlegroep maar ontving abusievelijk toch darolutamide en is zodoende meegenomen in veiligheidsanalyse van de darolutamidegroep) en in de controlegroep waren dit 650 van de 655 patiënten (99,2 procent). Tijdens de docetaxel kuren werden de meeste bijwerkingen gezien: bij 430 van de 652 patiënten (66,1 procent) werden graad 3-4 bijwerkingen gezien in de darolutamidegroep en bij 413 van de 650 patiënten (63,5 procent) in de controlegroep. Neutropenie was de meest voorkomende graad 3-4 bijwerking, respectievelijk bij 33,7 procent en 34,2 procent van de patiënten. Ernstige bijwerkingen traden op bij 44,8 procent van de patiënten in de darolutamidegroep en bij 42,3 procent in de controlegroep. De incidentie van antiandrogeengerelateerde bijwerkingen zoals moeheid, valrisico, fracturen, opvliegers, cognitieve stoornissen en cardiovasculaire aandoeningen waren vergelijkbaar in beide groepen. In de darolutamidegroep overleden 27 patiënten (4,1 procent) aan bijwerkingen en in de controlegroep waren dit 26 patiënten (4,0 procent). In de darolutamidegroep staakten 88 patiënten (13,5 procent) de behandeling voortijdig vanwege bijwerkingen, in de controlegroep waren dit 69 patiënten (10,6 procent). Van de 315 patiënten die castratieresistent prostaatcarcinoom ontwikkelden in de darolutamidegroep, kregen 179 (56,8 procent) een vervolgbehandeling en 374 van de 495 patiënten (75,6 procent ) in de controlegroep kregen een vervolgbehandeling. Een tweedegeneratie antiandrogeen (abirateron of enzalutamide) kreeg 74,4 procent in de controlegroep versus 50,8 procent in de darolutamidegroep. Ongeveer 18 procent kreeg cabazitaxel en 16 procent kreeg opnieuw docetaxel. De tijd tot pijnprogressie was langer in de darolutamidegroep dan in de controlegroep: HR: 0,79 (95%-BI: 0,66-0,95; p = 0,01) met een nog niet bereikte mediane tijd in de darolutamidegroep (30,5-niet bereikt) en in de controlegroep 27,5 (22,0-26,1) maanden.