3. Methode en kwaliteit van de studie
SUNLIGHT is een gerandomiseerde fase III-studie (open label) voor patiënten met een histologisch bevestigd mCRC. Om voor inclusie in aanmerking te komen dienden patiënten 18 jaar of ouder te zijn en een ECOG-performancestatus van 0 of 1 te hebben met adequate orgaanfuncties. Patiënten moesten in ieder geval behandeld zijn met een fluoropyrimidine, irinotecan, oxaliplatine, een anti-VEGF-antilichaam (niet per se bevacizumab) of een anti-EGFR-antilichaam (bij patiënten met RAS-wildtype-ziekte). Deze therapie mocht ook gegeven zijn indien er sprake was van progressie binnen 6 maanden na de laatste toediening van een (neo)adjuvante behandeling. RAS-mutatiestatus moest bekend zijn.
Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd tussen behandeling met FTD-TPI met bevacizumab of FTD-TPI alleen. Randomisatie werd gestratificeerd naar geografische regio (Noord-Amerika of Europa versus de rest van de wereld), tijd sinds eerste diagnose van metastasen (korter versus langer dan 18 maanden geleden) en KRAS-/NRAS-mutatiestatus (wildtype of gemuteerd). FTD-TPI werd oraal 2 maal daags toegediend in een dosis van 35 mg/ m2 op dag 1 tot en met 5 en van dag 8 tot en met 12 in een cyclus van 28 dagen. Bevacizumab 5 mg/kg werd intraveneus toegediend op dag 1 en 15. De behandeling werd gecontinueerd tot aan ziekteprogressie of onacceptabele toxiciteit. De behandeling continueren met alleen FTD-TPI was toegestaan, maar continueren van bevacizumab monotherapie was niet toegestaan.
Het primaire eindpunt van de studie was OS. Secundaire eindpunten waren progressievrije overleving (PFS), objectieve respons en ziektecontrole volgens RECIST 1.1. Kwaliteit van leven (EORTC QLQ-C30 en 5-ED) werd gemeten maar niet gerapporteerd in dit artikel. Beeldvormend onderzoek werd verrichtiedere 8 weken en beoordeeld volgens RECIST 1.1. Bijwerkingen van de behandeling werden geëvalueerd volgens CTC-AE 5.0.
In totaal waren 490 patiënten (245 in elke groep) en ten minste 331 events (overlijdens) nodig om met een power van 90 procent een hazard ratio (HR) van 0,70 aan te tonen met een eenzijdige alfa van 0,025. Er werd hiërarchisch getest om de kans op type I-fout te controleren; PFS zou alleen worden getest indien de OS-winst significant was. Een gestratificeerde logranktest met een 2-zijdige alfa werd gebruikt om de verdeling van OS en PFS in beide behandelgroepen te vergelijken. Er waren vooraf gedefinieerde subgroepanalyses gepland.
4. Effectiviteit van de behandeling afgezet tegen de bijwerkingen en impact van de behandeling
Tussen november 2020 en februari 2022 werden 659 patiënten gescreend in 13 landen, hiervan werden 492 patiënten gerandomiseerd, 246 patiënten in elke groep. Demografische en klinische kenmerken waren vergelijkbaar in beide groepen. De tijd vanaf diagnose van de metastasen tot aan randomisatie was 18 maanden of langer in 57,5 procent van de patiënten en 30,7 procent had een RAS-wildtype-tumor.
De meeste patiënten (92 procent) hadden 2 lijnen chemotherapie gehad voor gemetastaseerde ziekte. Alle patiënten hadden eerdere behandeling met een fluoropyrimidine-gebaseerd schema gehad, 355 patiënten (72 procent) hadden eerdere anti-VEGF-behandeling, allemaal bevacizumab, gehad (48 procent in de eerste lijn, 44 procent in de tweede lijn en 20 procent in eerste en tweede lijn). Van de patiënten met een RAS-wildtype-tumor had 94 procent anti-EGFR-therapie gehad.
De mediane duur van de behandeling was 5,0 maanden (range: 0,1-18,5 maanden) in de combinatiegroep en 2,1 maanden (range: 0,6-14,3 maanden) in de monotherapiegroep. In de combinatiegroep was de mediane relatieve dosisintensiteit van FTD-TPI en bevacizumab respectievelijk 88,3 procent en 87,6 procent. De mediane relatieve dosisintensiteit van FTD-TPI in de monotherapiegroep was 90,4 procent. De meest voorkomende reden voor het stoppen van de behandeling was ziekteprogressie. De mediane follow-up was 14,2 maanden in de combinatiegroep en 13,6 maanden in de monotherapiegroep. De mediane OS was 10,8 maanden (95%-BI: 9,4-11,8) in de combinatiegroep en 7,5 maanden (95%-BI: 6,3-8,6) in de monotherapiegroep (HR: 0,61; [95%-BI: 0,49-0,77]; p < 0,001). De OS na 6 maanden was 77 procent in de combinatiegroep en 61 procent in de monotherapiegroep; de OS na 12 maanden was respectievelijk 43 procent en 30 procent. De mediane PFS was 5,6 maanden (95%-BI: 4,5-5,9) in de combinatiegroep en 2,4 maanden (95%-BI: 2,1-3,2) in de monotherapiegroep (HR: 0,44 [95%-BI: 0,36-0,54]; p < 0,001). De PFS na 6 maanden was 43 procent in de combinatiegroep en 16 procent in de monotherapiegroep; na 12 maanden was de PFS respectievelijk 16 procent en 1 procent. De OS- en PFS-winst werd in alle geanalyseerde subgroepen gezien.
Bijwerkingen van graad 3 of hoger werden gerapporteerd in 193 patiënten (72,4 procent) in de combinatiegroep en in 167 patiënten (69,5 procent) in de monotherapiegroep. Neutropenie was de meest voorkomende bijwerking van graad 3 of 4 en kwam voor bij 43 procent in de combinatiegroep en 32 procent in de monotherapiegroep. Febriele neutropenie kwam weinig voor (bij respectievelijk 1 en 6 patiënten). Serious adverse events (SAE’s) werden gerapporteerd in respectievelijk 24,8 procent en 31,3 procent van de patiënten. Er waren geen patiënten overleden aan de gevolgen van de behandeling. Bijwerkingen die leidden tot onderbreking van therapie waren in beide groepen gelijk (12,6 procent). Dosisreductie vond plaats in 16,3 procent van de patiënten in de combinatiegroep en 12,2 procent in de monotherapiegroep, uitstel van kuren vond plaats in respectievelijk 69,5 procent en 53,3 procent. De mediane tijd tot achteruitgang van de ECOG-performancescore van 0 of 1 naar 2 was 9,3 maanden (95%-BI: 8,3-10,6) in de combinatiegroep en 6,3 maanden (95%-BI: 5,6-7,2) in de monotherapiegroep (HR: 0,54 [95%-BI: 0,43-0,67]).