Inleiding
Jaarlijks wordt in Nederland bij bijna 13.000 patiënten de diagnose niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) gesteld.1 Bij diagnose komt meer dan 40 procent van de patiënten niet meer in aanmerking voor een curatieve behandeling. Daarnaast krijgt 40 tot 50 procent van de patiënten die eerder in opzet curatief zijn behandeld in de loop van de tijd afstandsmetastasen.2
Voor de meeste patiënten met een gemetastaseerd NSCLC is de standaard eerstelijnsbehandeling chemo-immuuntherapie of immuunmonotherapie afhankelijk van PD-L1-expressie en mutatiestatus. Bij progressie is de vervolgbehandeling tweedelijns chemotherapie met bijvoorbeeld docetaxel,3 met een mediane overleving van 7 maanden.
Een activerende mutatie in het Kirsten Rat Sarcomaoncogeen (KRAS) is de meest voorkomende drivermutatie in niet-plaveiselcel-NSCLC (39 procent van alle gevallen). Binnen de KRAS-mutaties is de substitutie van glycine door cysteïne op codon 12 (p.G12C) de meest voorkomende mutatie (⅓ van de KRAS-mutaties) in NSCLC. Deze mutatie komt voor bij 15,5 procent van alle adenocarcinomen van de long.4
Sotorasib is een geneesmiddel dat gericht de KRAS-p.G12C-variant remt door een irreversibele binding aan te gaan met het cysteïneresidu in de P2-pocket van KRAS-G12C. Daarmee fixeert sotorasib het eiwit in de inactieve, GDP-gebonden status en wordt de signaaltransductie en groeisignaal voorkomen. In de hier te bespreken studie wordt het effect van sotorasib vergeleken met docetaxel in tweede en hogerelijnsbehandeling bij patiënten met een gemetastaseerd NSCLC.5
De EMA heeft een voorwaardelijke autorisatie gegeven voor sotorasib als monotherapie bij de behandeling van het gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom met een KRAS-G12C-mutatie bij volwassenen, bij progressie op minimaal 1 eerdere lijn systemische therapie.
1. Kankersoort en lijn van behandeling
Palliatieve behandeling met sotorasib wordt vergeleken met docetaxel bij patiënten met een gemetastaseerd NSCLC met een KRAS-G12C-mutatie na progressie op platinumbevattende chemotherapie en immuuntherapie.
2. Vergelijking met de referentiebehandeling in Nederland
In Nederland bestaat sinds enkele jaren de standaard eerstelijns palliatieve therapie voor NSCLC-patiënten zonder activerende mutaties uit immuuntherapie (monotherapie pembrolizumab) bij patiënten met een PD-L1-expressie van 50 procent of hoger en chemo-immuuntherapie (pembrolizumab met platinumbevattend doublet) voor patiënten met een PD-L1 expressie van lager dan 50 procent. Na falen van deze behandeling is docetaxel de standaardbehandeling in de tweede lijn bij deze patiëntengroep.
De behandeling in de controlegroep in de studie is hiermee vergelijkbaar met de standaardbehandeling in Nederland.
3. Methode en kwaliteit van de studie
De CodeBreaK 200-studie is een internationale gerandomiseerde fase III-studie (open label) voor patiënten met een irresectabel of gemetastaseerd NSCLC met een KRAS-G12C-mutatie met progressie na ten minste 1 eerdere lijn systeemtherapie, bestaande uit platinumbevattende chemotherapie en een immuuncheckpointremmer, gecombineerd in 1 lijn of sequentieel gegeven. Bij een contra-indicatie voor 1 van deze middelen konden patiënten in overleg met de studiemonitor eventueel alsnog deelnemen aan de studie. De KRAS-G12C-mutatie moest centraal bevestigd worden met een PCR (Qiagen, Germantown, MD, USA). Overige inclusiecriteria waren een leeftijd boven de 18 jaar, ECOG-performancestatus van 0 of 1, meetbare ziekte volgens RECIST 1.1 en beschikbaar tumormateriaal om de KRAS-G12C-mutatie te bepalen, waarvan het resultaat beschikbaar moest zijn vóór studiedeelname. Patiënten met hersenmetastasen mochten deelnemen indien de hersenmetastasen behandeld, stabiel en asymptomatisch waren, met minstens 4 weken tussen behandeling (bij stereotactische radiotherapie was 2 weken voldoende) en start van de studiebehandeling.
Belangrijke exclusiecriteria waren eerdere behandeling met docetaxel (tenzij in neoadjuvante of adjuvante setting en mits geen ziekteprogressie binnen 6 maanden na afronding hiervan), bewezen aanwezigheid van een andere activerende mutatie waarvoor een geregistreerde behandeling is (zoals EGFR-mutatie of ALK-translocatie), gemengde kleincellige en niet-kleincellige histologie, aangetoonde meningitis carcinomatosa en ongecontroleerde pleurale of pericardiale effusie of ascites.
Patiënten werden 1:1 gerandomiseerd tussen sotorasib of docetaxel, met stratificatie op het aantal eerdere lijnen behandeling (1 versus 2 versus meer dan 2), etniciteit (Aziatisch versus niet-Aziatisch) en aanwezigheid van hersenmetastasen (ja versus nee). De studiebehandeling bestond uit sotorasib 960 mg per os 1 keer daags. De standaardbehandeling bestond uit 3-wekelijks intraveneus docetaxel 75 mg/m2. De behandeling werd gestaakt bij optreden van progressie, onacceptabele toxiciteit, start van een andere behandeling, intrekken van consent of overlijden. Cross-over na progressie was toegestaan na een amendement in februari 2021.
Responsevaluatie middels CT-thorax, abdomen en pelvis vond elke 5-7 weken plaats tot 48 weken na inclusie, en daarna elke 8-10 weken, volgens centraal beoordeeld RECIST 1.1. Bij inclusie moest een MRI-scan of CT-scan van de hersenen gemaakt worden en bij patiënten met hersenmetastasen werd bij elke evaluatie ook beeldvorming van de hersenen verricht.
Het primaire eindpunt was progressievrije overleving (PFS), geblindeerd en centraal beoordeeld (BICR). Secundaire eindpunten waren overleving (OS), responskans (ORR) en patiëntgerapporteerde uitkomsten (PROMS; EORTC-GQLQ-C30 en QLQL-C13: verandering van baseline versus week 12 van de behandeling voor kortademigheid, hoest, borstpijn, globale gezondheidsstatus en fysiek functioneren). Daarnaast waren responsduur, percentage ziektecontrole (DCR), tijd tot optreden van respons, veiligheid en farmacokinetiek van sotorasib en zijn belangrijkste metabolieten eindpunten. PFS2, gedefinieerd als de tijd tussen randomisatie en progressie op de behandeling volgend op de studiebehandeling, of overlijden, was een exploratief eindpunt.
Voor de geplande primaire analyse waren ongeveer 330 patiënten nodig, met ten minste 230 PFS-events. Hiermee was er 90 procent power om een hazard ratio van 0,65 te verkrijgen met een eenzijdige alfa van 0,025. Er was een interim-analyse gepland bij 70 procent van de events van de geplande primaire analyse. Bij deze interim-analyse werd de Lan-DeMets O’Brien-Fleming-alfa-verdeelsleutel gebruikt om het effect op een type 1-fout te minimaliseren. OS en ORR werden hiërarchisch getest na significantie van het primaire eindpunt PFS. Patiënten die hun toestemming voor deelname aan de studie introkken voor start van de eerste behandeling werden gecensored vanaf de dag van randomisatie.
Op basis van de klinische meerwaarde van sotorasib in de fase II-studie CodeBreaK 100 en op advies van de FDA was er een amendement (15 februari 2021) op het protocol dat het aantal benodigde patiënten halveerde (van 650 naar 330 patiënten). Hierdoor was de power van de studie alleen voldoende om PFS, maar niet meer om OS, te toetsen. Daarnaast werd cross-over naar sotorasib toegestaan voor patiënten in de docetaxel-groep bij progressie van ziekte.
PFS en OS werden berekend met de Kaplan-Meier-methode. De hazard ratio’s (en 95%-betrouwbaarheidsintervallen) werden bepaald met behulp van Cox-regressie gestratificeerd voor eerder genoemde stratificatiefactoren. ORR en DCR werden berekend met de Clopper-Pearson-methode. Een mixed model-regressiemethode voor herhaalde metingen (MRMM) werd gebruikt om veranderingen van baseline naar 12 weken in globale gezondheidsstatus, fysiek functioneren en kortademigheid (vier-itemcomposietscore) aan te tonen.
Tijd tot verslechtering van de PRO-eindpunten werd geanalyseerd middels Cox-regressieanalyses. De analyse van minimaal relevante verandering en het minimaal relevante verschil werd door een externe onafhankelijke groep geanalyseerd.