In de Leidse studie kregen vier groepen gezonde muizen elk een verschillende behandeling: doxorubicine, aclarubicine, etoposide of een zoutoplossing. De onderzoekers registreerden voor en na deze behandelingen de loopwielactiviteit en het slaap-EEG van de muizen.
Ze zagen dat muizen die met doxorubicine waren behandeld vermoeid gedrag vertoonden. De andere behandelingen induceerden geen aanhoudende CRF. Deze bevindingen blijken niet gerelateerd te zijn aan veranderingen in het slaappatroon van de muizen. Therapie-geïnduceerde vermoeidheid lijkt samen te hangen met een disfunctionerende biologische klok.
Het onderzoeksteam denkt daarom dat CRF een fysiologische basis heeft in plaats van een psychologische. Volgens de groep kunnen deze bevindingen helpen om de keuze van kankertherapieën te verbeteren zodat patiënten geen vermoeidheid ervaren.