De onderzoekers analyseerden de gegevens van ruim 8700 patiënten die tussen 2012 en 2018 de diagnose niet-gemetastaseerde periampullair adenocarcinoom kregen. Hiervan had 68 procent pancreasadenocarcinoom (PDAC), 13 procent distaal cholangiocarcinoom (DC), 12 procent papil van Vater-carcinoom (AC) en 7 procent duodendale adenocarcinoom (DA).
Van de PDAC-patiënten had 35 procent een resectie ondergaan, van de DC-patiënten 56 procent, van de AC-patiënten 70 procent en van de DA-patiënten 59 procent. (Neo)adjuvante therapie werd toegediend bij 22 procent van PDAC-patiënten, bij 7 procent van de DC-patiënten, bij 7 procent van de AC-patiënten en bij 12 procent van de DA-patiënten.
Adjuvante therapie droeg bij aan overleving bij PDAC (hazard ratio (HR): 0,62 [95%-BI: 0,55-0,69]) en DC (HR: 0,69 [95%-BI: 0,48-0,98]). Dit gold niet voor AC (HR: 0,87 [95%-BI: 0,62-1,22]) en DA (HR: 0,85 [95%-BI: 0,48-1,50]).
Uit een vervolgstudie van De Jong en collega’s blijkt verder dat er richtlijnen voor DA en AC ontbreken en weinig evidence-based onderzoek naar deze vormen is uitgevoerd.