RESULTATEN ENQUÊTE DUTCH COLORECTAL CANCER GROUP TOEGELICHT

Incidentie van hand-voetsyndroom bij colorectaal carcinoom wordt onderschat

  • 3 min.
  • Patiëntenzorg

De incidentie van hand-voetsyndroom bij behandeling met capecitabine van colorectaal carcinoom wordt onderschat. Dat is een van de conclusies uit een enquête die in 2018 door Dutch Colorectal Cancer Group (DCCG) onder internist-oncologen is gehouden.

De DCCG vroeg in de enquête onder meer naar het vóórkomen van hand-voetsyndroom en de schatting van de impact daarvan op de kwaliteit van leven van de patiënt. In totaal vulden 53 internist-oncologen de vragen in. De meeste respondenten zien jaarlijks 25 tot 50 patiënten met colorectaal carcinoom. Vrijwel allemaal zien zij hand-voetsyndroom bij gebruik van capecitabine of continue infusie van 5-fluorouracil (5-FU) en nauwelijks bij S-1. Met name hand-voetsyndroom van graad 2 en 3 heeft volgens de meerderheid van de respondenten significante impact op de kwaliteit van leven van de patiënt.

Grafiek aantal responders hand-voetsyndroom t.o.v. dosisgraad

Onderhoudsbehandeling

‘De enquête geeft inzicht in het optreden van handvoetsyndroom in de dagelijkse praktijk en laat zien hoe behandelaars daarmee omgaan’, reageert internist-oncoloog prof. dr. Kees Punt. ‘Zij geven, zowel preventief als bij klachten, adviezen om hand-voetsyndroom tegen te gaan, zoals smeren met een vette crème, beschermen tegen direct zonlicht of overleggen met de oncologieverpleegkundige.’
De enquête laat verder duidelijk zien dat hand-voetsyndroom een van de belangrijkste bijwerkingen is van capecitabine. ‘Vroeger keken we vooral naar graad 3 en 4 toxiciteit van chemotherapie, maar bij langdurig gebruik kan een lagere gradering ook hinderlijk zijn voor de patiënt. Dat zien we nu vooral bij capecitabine. In de CAIRO 3-studie is aangetoond dat onderhoudsbehandeling effectiever is dan stoppen. Dat betekent dat dit middel vaker langdurig wordt gebruikt. Dan wordt de impact van hand-voetsyndroom groter, met name bij oudere patiënten die van bijvoorbeeld graad 2 meer last kunnen hebben dan jongere patiënten.’

Grafiek adviezen van internist-oncologen aan patiënten

Wisselende adviezen

In de enquête kwam ook naar voren dat wisselende adviezen worden gegeven bij het optreden van hand-voetsyndroom en dat er geen eenduidig beleid wordt gevoerd. Zo wordt wisselend gekozen voor dosisuitstel of dosisreductie en wordt een dermatoloog zelden geconsulteerd. Robert Jan Kwakman, medeopsteller van de enquête, verklaart dat als volgt.
‘Waarschijnlijk is de eerste reactie van de internist-oncoloog om iets aan de dosis te doen. Daarnaast wordt al snel het advies gegeven om een crème te gebruiken, voorzichtig te doen en bijvoorbeeld makkelijk schoeisel te dragen. Onze inschatting is dat er zeker winst is te behalen met meer awareness en goed dermatologisch beleid, met de juiste zalven voor verschillende graderingen. De dermatoloog zou vaker kunnen worden geconsulteerd. We zijn nu adviezen aan het opstellen voor lokale behandeling met zalf en voor preventie.’

S-1 als alternatief

In de Nederlandse SALTO-studie bleek de werkzaamheid (progressievrije en totale overleving) van S-1 vergelijkbaar met capecitabine, maar behandeling met S-1 ging minder vaak gepaard met optreden van hand-voetsyndroom. Punt: ‘Op grond van deze resultaten wordt S-1 thans vergoed voor patiënten die capecitabine niet verdragen vanwege handvoetsyndroom. Er is geen vergoeding voor het gebruik van S-1 bij aanvang van behandeling, maar we zijn blij dat er een goed alternatief is voor capecitabine als dit leidt tot handvoetsyndroom.’ 


CONCLUSIES DCCG-ENQUÊTE

  • De incidentie van hand-voetsyndroom wordt onderschat.
  • Neuropathie en hand-voetsyndroom blijken lastig van elkaar te onderscheiden bij de combinatie van capecitabine en oxaliplatine.
  • Hand-voetsyndroom van graad 2 en 3 heeft een zeer relevante negatieve impact op de kwaliteit van leven.
  • Er worden wisselende preventieve adviezen gegeven, als deze al worden gegeven.
  • De dermatoloog wordt zelden geconsulteerd voor handvoetsyndroom.
  • Bij eenmaal aanwezig hand-voetsyndroom is er geen eenduidig beleid voor behandeling.
  • Aanbeveling: bijscholing over hand-voetsyndroom (incidentie, preventie, behandeling) is gewenst.

Prof. dr. C.J.A. Punt is internist-oncoloog, hoogleraar Medische oncologie en hoofd van de afdeling Medische oncologie van het Amsterdam UMC, afdeling AMC. Hij is expert op het gebied van gastro-intestinale maligniteiten, in het bijzonder het colorectaal carcinoom, en tumorimmunologie. Tot 1 januari 2017 was hij gedurende 14 jaar voorzitter van de DCCG.

Dr. R.J. Kwakman is aios interne geneeskunde bij het UMC Amsterdam, locatie AMC. Hij promoveerde op 2 november aan de Universiteit van Amsterdam op het proefschrift Oral drugs in the treatment of metastatic colorectal cancer.